Voor ‘gebouwminnende’ diersoorten als stadsvogels en vleermuizen gelden stringente bouweisen. Het ministerie van VRO heeft die recent in een nieuwe publicatie toegelicht. Het vernieuwde infoblad beschrijft hoe verblijfsvoorzieningen voor de genoemde beestjes effectief kunnen worden geïntegreerd in nieuwbouw.
Door moderne bouwmethoden verdwijnen kieren, naden en spouwruimten, waardoor natuurlijke schuil- en nestplaatsen voor soorten als huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen sterk afnemen. Omdat deze dieren wettelijk beschermd zijn onder de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving, is het noodzakelijk bij nieuwbouw, en ook verbouw en onderhoud, rekening te houden met hun aanwezigheid en verblijfplaatsen.
Wat zijn verblijfsvoorzieningen?
Het gaat om bouwkundige ruimtes in of aan gebouwen waar dieren veilig kunnen verblijven, zoals neststenen, inbouwkasten, ruimtes achter boeidelen, open stootvoegen, dakoverstekken of holtes onder dakpannen. Deze moeten voldoende beschut, toegankelijk en veilig zijn, en geen risico’s opleveren voor bewoners of de bouwkundige staat van het gebouw.
Belangrijke eisen en ontwerpprincipes
De voorzieningen moeten qua afmetingen, invliegopeningen en binnenruimte aansluiten op de behoeften van de soort. Zo vragen huismussen en gierzwaluwen om specifieke minimale vloerafmetingen en invliegopeningen, terwijl vleermuizen behoefte hebben aan voldoende hangoppervlak en tochtvrije ruimtes met ruwe materialen voor houvast. Voor alle soorten geldt dat voorzieningen op voldoende hoogte (minimaal 3 - 5 meter) moeten worden geplaatst en zonder hinderlijke objecten binnen de aanvliegroute.
Daarnaast is regenwerendheid, voldoende grip, het voorkomen van tochten en het vermijden van plaatsing boven ramen of deuren van belang. Bij clustering van voorzieningen, vooral voor huismussen, neemt de kans op succesvolle bewoning toe.
Cruciale rol
Omgevingsfactoren spelen een cruciale rol; nabijheid van voedsel, water en schuilmogelijkheden bepaalt het succes van de soorten. Groenvoorzieningen, daktuinen, gevelbegroeiing en variatie in oriëntatie van voorzieningen helpen dieren het hele jaar door geschikte leefruimte te vinden. Oriëntatie op koele gevels voorkomt oververhitting van nestkasten voor vogels, terwijl vleermuizen juist baat hebben bij warme, maar niet te warme locaties; bij voorkeur georiënteerd op het oosten of westen.
Veiligheid is essentieel: voorzieningen moeten beschermen tegen roofdieren, tegen botsingen met glas en tegen verstoring door licht. Verlichting bij vleermuisverblijven moet worden vermeden. Ook mogen dieren geen toegang krijgen tot binnenruimten van gebouwen.
Het infoblad biedt ten slotte ook praktische voorbeelden van bouwkundige oplossingen, zoals open stootvoegen, aangepaste dakpannen, inbouwkasten, ruimtes achter gevelbetimmering en verblijfsopties in goten en dakranden. Ook niet-bouwkundige oplossingen komen aan bod. Denk aan gevelkasten, palen, faunatorens en klimplanten. Het blijkt mogelijk om met relatief eenvoudige ingrepen natuurinclusief te bouwen en bij te dragen aan herstel en behoud van de genoemde soorten in stedelijke gebieden.
Internetconsultatie
Eind november is er ten slotte een internetconsultatie gestart over de wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving waarin de eisen aan verblijfsvoorzieningen voor utiliteitsbouw worden geregeld.
Lees nu alle info in het infoblad Verblijfsvoorzieningen voor vogels en vleermuizen bij nieuwbouw (ministerie VRO).
Bron: KAN bouwen / Stedebouw & Architectuur